donderdag 28 augustus 2014

Hoog verheven boven Busan

Busan is de grootste havenstad van het Koreaanse schiereiland en traditioneel het venster op de Wereld. Alle hoogwaardige industriële producten die binnen de Republiek geproduceerd worden, worden vanaf hier naar alle uithoeken van onze planeet verscheept. Het is ook het traditionele verbindingspunt met Japan, een belangrijk financieel centrum, een uitbundige badplaats, een brandpunt voor scheepsbouw en visserij. Met andere woorden bij uitstek een Werelds knooppunt voor het moderne globale kapitalisme. Op mij kwam het over als een soort kruising tussen Rotterdam, New York en Dubai (hoewel ik moet toegeven nog nooit in Dubai te zijn geweest).

Busan: dubbele snelwegen en glinsterende wolkenkrabbers aan zee.

Niet bepaald een centrum van spirituele contemplatie dus. En behalve een enkel boeddhistisch centrum weggestopt in een flatgebouw of een christelijke prediker hier en daar, was het bij uitstek een puur materialistische stad. Geen rustpunten in de vorm van tempeltuinen en contemplatieve heiligdommen. Althans niet in de stad zelf. Busan wordt gevormd door dichtbebouwde dalen, die worden onderbroken door beboste heuvels. En in die heuvels liggen enkele van de fraaiste en indrukwekkendste tempels van Korea verscholen.

Het bekendst zijn wellicht de aan zee gelegen tempel Haedong Yonggungsa (해동 용궁사) en het grote tempelcomplex van Beomeosa (범어사) ten noorden van de stad. Ik was echter tijdens mijn voorbereidingen op een obscuurder parel gestuit: Seokbulsa (석불사). De foto's die ik op internet vond, toonden een tempel hoog in de heuvels boven de stad met indrukwekkende sculpturen uitgehakt in de rotswand. De verslagen online waarschuwden echter ook dat de tempel wel eens lastig te vinden kon zijn, dus ik had mij op lastige odyssee door woeste heuvels en donkere bossen voorbereid. Het viel gelukkig alles mee met de onvindbaarheid, maar over de serene schoonheid van de eindbestemming was geen woord gelogen.


Vanaf het Geumgang Park (금강공원) in het noorden van het centrum van Busan ging ik met de kabelbaan omhoog naar de top van de heuvelrug. Op deze manier bespaarde ik mezelf een klim van een paar honderd meter. Het was immers vakantie en ik vond dat ik mezelf niet te veel uit hoefde te sloven. Boven aan gekomen werd ik begroet door hordes Koreanen die het weekend te baat hadden genomen om ook in de heuvels te gaan wandelen en zo de stadse drukte voor even te ontvluchten. Vanaf het eindpunt van de kabelbaan was het een paar kilometer lopen naar de muur van het gereconstrueerde heuvelfort Geumjeongsanseong (금정산성). Bij de zuidelijke poort van het fort aangekomen ging ik naar links op weg naar het dorpje Nammun (남문마을). Daar aangekomen was het ook gelijk tijd voor de lunch. Niet dat ik nou al zo ver gelopen had, maar het dorpje bestond feitelijk uit een bonte verzameling eettentjes en ik was absoluut niet voornemens zo'n culinaire verleiding te weerstaan.


Wat er zoal op het menu stond was volstrekt onduidelijk voor mij. Het enige wat ik kon lezen waren de prijzen. Ik probeerde te vragen wat voor soort eten ze serveerden, maar ik geloof dat ze dachten dat ik zei dat ik vegetarisch was. Ik kreeg in elk geval een vegetarisch gerecht voorgeschoteld, waar ik op zich ook geen probleem mee had. Het was lekker en vullend. De mannetjes aan een aangrenzende tafel namen de gelegenheid te baat mij er op te wijzen dat er ook sterke drank beschikbaar was en dat zij in elk geval hun uitje van een gelukzalige alcoholische roes voorzagen. Ik bedankte vriendelijk voor het aanbod. Wellicht was ik door mijn boeddhistisch verantwoorde middagmaal in een wat meer ascetische bui gekomen.


Vanaf Namman was het eerst nog een gemoedelijk stukje lopen over een bospad stroomafwaarts langs maagdelijke witte kersenbloesems door een smal beekdal. Uiteindelijk kwam ik bij een verharde weg uit en vanaf dat punt rechtsaf zijn het nog slechts de laatste zwaar loodjes die omhoog leiden naar de tempel. De weg ging dus nog even behoorlijk steil omhoog, maar echt ver was het niet meer. En het was typisch zo'n einddoel die alle van tevoren geleverd inspanningen direct doet vergeten of zelfs in een gouden daglicht plaatst. Goed, dat is wellicht ietwat overdreven. Bovengekomen was daar dan het bescheiden, doch kleurrijke tempelcomplex op een terras tegen de rotswand gekleefd, van waar je een prachtig uitzicht had op de stad, de heuvels en de zee.

Nadat ik de klokkentoren gepasseerd was, liep ik langs de stenen pagodes, ging ik de trap op, die tussen twee tempelgebouwen ingeklemd was en kwam ik uit op de binnenplaats. Daar was te zien waar de tempel zijn naam aan ontleent. Seokbulsa betekent zoveel als de tempel van de stenen Boeddha's en die naam draagt de tempel met eer. Aan drie zijdes wordt de binnenplaats begrenst door hoge rotswanden en in de rotswanden zijn grote figuren uitgehouwen. Boeddha's en boeddhistische personificaties. De binnenplaats zelf wordt voor het grootste deel ingenomen door een plateau waarop de gelovigen knielen en bidden, nadat ze hun schoenen hebben uitgedaan en hun bidmatje hebben uitgespreid.

Het was een vrije zaterdag en de meeste Koreanen die ik eerder tegenkwam waren voornamelijk van de geneugten des levens aan het genieten. Hier leken echter vrijwel alle bezoekers als hoofddoel om in stilte eer te bewijzen aan de Verlichte en aanverwante geesten. Een heel verschil met tempels die ik later in Japan zou bezoeken, die vaker primair een toeristische attractie dan godshuis schenen te zijn. Er waren wel enkele westerse toeristen die deze goed verstopte parel ook hadden weten te vinden, maar het waren toch vooral Koreanen die de tempel als spiritueel rustpunt opnamen in hun wandeltocht.

Achter de binnenplaats kon je over in de rotswand uitgehouwen tredes nog verder omhoog klauteren, om vanuit een ander perspectief van het uitzicht en de sculpturen te genieten. Daarna was het ook nog een optie om je door nauwe rotsspleten te wurmen en dan uiteindelijk bij een klein heiligdom in een rotsspleet uit te komen. Hier hadden eerdere bezoekers offers in de vorm van sinaasappels, snoep en geld bij een Boeddhabeeld achtergelaten.

Er waren behoorlijk wat bezoekers die zo af en aan gingen. Ze keken wat rond, bogen voor de her en der verspreide altaren, knielden op het bidplateau en gingen weer verder. Ondanks dat het voor zo'n afgelegen tempel vrij druk was, hing er een verstilde sfeer. Ik maakte nog een praatje met wat andere belangstellenden en nadat ik mij er van gewist had dat ik echt alles goed had gezien en ervaren besloot ik weer af te dalen.

Terug ging ik over de weg en wandelpaden richting de stad. Het was af en toe een beetje gissen welke kant op, maar door het reliëf was het vrij makkelijk een overzicht te houden op de omgeving en me zo te oriënteren. Het doel was om bij het metrostation Mandeok (만덕) uit te komen. En dat lukte. Ik nam de metro Suyeong (수영구) en liep vanaf daar naar het strand van Gwangalli (광안리 해수욕장). Hier ging de zon langzamerhand al achter de wolkenkrabbers verscholen en zo kwam een eind aan een bevredigende dag.

Meer foto's van mij uit Busan zijn hier te bekijken.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten