woensdag 8 oktober 2014

Oproep aan de leden van de Staten-Generaal

Het laatste relletje rond ons aller koning WA is voor de meeste onderdanen wellicht niets meer dan een storm in een glas water, maar voor mij maakte het nog maar eens duidelijk wat voor verrot systeem de monarchie toch is. Zeker met de huidige lapzwans als koning, die niet door heeft dat de functie van staatshoofd niet perse gepaard hoeft te gaan met een opzichtige en verkwistende leefstijl. Op zijn moeder was eigenlijk weinig aan te merken en zo was er gedurende de ambtstermijn van Bea ook niet veel munitie voor de strijdvaardige republikein. Wat dat betreft is het huidige opperhoofd van het Koninkrijk dus wellicht een blessing in disguise voor degenen die smachten naar een Republiek.

Hoewel ik zelf nauwelijks belasting betaal in Nederland, meen ik me toch druk te moeten maken over een privé-aankoop van onze vorst.

Persoonlijk vind ik het alleen wat teleurstellend dat er eigenlijk nauwelijks partijen vertegenwoordigd zijn in de Tweede Kamer die een openlijk republikeinse koers varen. Ja, SP, GroenLinks en de PvdA hebben vast wel in hun beginselprogramma staan dat ze eigenlijk liever een Republiek hebben, maar in de praktijk hoor je ze er nooit over. De milde kritiek D66-leider van Alexander Pechtold deze week in de Volkskrant is wellicht symptomatisch. Alleen bij schandaaltjes wordt de trom geroerd. En dan nog met grote voorzichtigheid, alsof het om een heilig huisje gaat. De vraag of we nog wel een met publiek geld gefinancierd koningshuis nodig hebben, wordt stelselmatig ontweken.

Terwijl dat wel een vraag is die door volksvertegenwoordigers gesteld zou moeten worden. Het zal toch niet zo zijn dat 100% van de Nederlanders onvoorwaardelijk voor de monarchie is? De dissidente stemmen moeten ook in het parlement aan het woord komen!

Ik heb me zelf al eerder op deze plaats uitgelaten over waarom ik de monarchie een historische vergissing vind, die zo snel mogelijk republikeins rechtgezet zou moeten worden. De erfopvolging zorgt ervoor dat we in de praktijk niet kunnen verhinderen dat omhooggevallen patjepeeërs als Willem-Alexander tot staatshoofd verheven worden. Hij mag dan een chique vrouw aan de haak hebben geslagen, zelf is hij natuurlijk het niveau van Prins Pils eigenlijk nooit echt ontsteken. Hoewel de propaganda van de NOS ons graag anders doet geloven. Het succes van de persiflages van LuckyTV is volgens mij deels te verklaren door het feit dat de satire pijnlijk dicht bij de realiteit aan schuurt.



De platvloerse voorliefde voor snelle auto's van Willy is natuurlijk niet uit de lucht gegrepen. De betonnen steiger in Griekenland, die uit de staatsruif betaald is, dient immers alleen maar als aanlegplaats voor de gloednieuwe speedboot van de koning. Van mij mag Willem-Alexander alle mogelijke gekke hobby's hebben, maar ik wil hem niet als staatshoofd hebben. Binnen de huidige grondwet heeft het volk het echter niet voor het kiezen. We moeten het doen met wat er binnen het Huis van Oranje uitgepoept wordt. Daar mag wat mij betreft dus wel eens verandering in komen. En aangezien de grondwet alleen door de Staten-Generaal gewijzigd kan worden, zou ik persoonlijk een nadrukkelijker republikeins geluid in ons hoogste wetgevende orgaan zeer op prijs stellen.

woensdag 10 september 2014

Intermezzo: een nieuwe begin

Ik ben in wezen een moralist. Ik wil goed doen. Dat heb ik onder ogen gezien. Aan mezelf en mijn omgeving stel ik hoge eisen en ik heb ook nog de neiging ongenadig hard te oordelen. Hoewel ik dat harde oordeel niet altijd met anderen deel.

Daarnaast werd me steeds duidelijker dat ik weinig of geen voldoening uit mijn werk als promovendus haalde. En dat dat gemis een van de oorzaken van mijn somberheid was. Mijn dagelijkse bezigheden aan de universiteit drukten als een loden last op mijn schouders en hadden sterke negatieve invloed op mijn stemming. Dus besloot ik met mijn werk te stoppen. Eén grote vraag had ik echter nog niet beantwoord: In wat voor werk zou ik wél de nodige voldoening scheppen?

Ik ben bij mezelf, bij vrienden en bij een therapeut te rade gegaan om een antwoord op die vraag te vinden. Wat vind ik belangrijk? Ik wil nuttig werk verrichten. Hoe zou ik willen leven? Als een ontdekkingsreiziger met een stabiele basis. Wat is het doel? Een moreel goed leven lijden. Wat was de praktijk tot nu toe? Dat ik zoekende ben, zonder dat ik echt weet wat ik zoek.

Nadat ik me realiseerde wat ik miste, ben ik op zoek gegaan naar een manier om het moreel tekort, dat ik voelde en zo zelf ervoer, aan te vullen. Uiteindelijk was de kernzin, die ik samen met mijn therapeut vaststelde, dat ik "de maatschappij niet tot last, maar tot nut wil zijn." Dat is een harde, maar ook praktisch toepasbare zin.

De gewetensvraag bij uitstek: "What would Kant do?



In mijn vorige werk was ik de maatschappij voor mijn gevoel niet netto tot nut. Dat was uiteraard mijn gevoel. Maar wel een gevoel gebaseerd op praktische ervaringen. Als je veel positieve terugkoppelingen krijgt in je werk (bonussen, prettig klantcontact, goede evaluaties, juichende recensies, applaus), dan heb je het idee dat je het goed doet en je niemand tot last bent. Die ervaringen had ik maar mondjesmaat en eigenlijk alleen in het lesgeven (dat slechts een zeer klein deel van mijn takenpakket uitmaakte) en in sociale contacten rond het werk. Het onderzoek wat ik uit moest voeren, was in de praktijk een bron van negatieve ervaringen. En ik kreeg zo het idee dat ik mijn salaris niet verdiende, omdat ik niks significant positiefs produceerde.

Dat wilde ik dus niet meer. De eerste stap die ik nam op de weg tot het eerzaam burgerschap, was me aanmelden als bloeddonor. Het doneren van bloed was voor mij een duidelijk geval van jezelf fysiek inzetten voor het algemeen nut: de volksgezondheid. En de positieve terugkoppeling is ook aanwezig in de vorm van gratis eten en drinken en een symbolisch geschenk na afloop van het aderlaten.

Dit was de eerste stap en ik voelde me er goed bij. Dat gaf mij de moed om op dezelfde weg verder te gaan. Bloed doneer je eens in de drie maanden dat betekent dat je dus ook maar vier keer per jaar een positieve bijdrage levert. Het echte doel was natuurlijk om in de dagelijkse bezigheden een bijdrage aan de samenleving te leveren. Wat is de meest basale wijze om een bijdrage aan de samenleving te leveren? Mensen helpen die hulp nodig hebben. Dus besloot ik aan de slag te gaan in de thuiszorg.

Gelukkig beschikte ik in mijn sociale netwerk over de juiste contacten en kon ik uiteindelijk een tijdelijke voltijdbaan bemachtigen. Dat het een tijdelijke betrekking betreft, komt me eigenlijk wel goed uit. Want misschien is mijn theoretische gedachtegang over praktisch hulp bieden in de praktijk niets meer dan een theorie. Maar dat moeten we nog zien. Hoewel ik over geen enkele werkervaring in de zorgsector beschik, heb ik me de eerste twee meeloopdagen redelijk weten te handhaven. Aan het eind van deze week word ik helemaal in het diepe gegooid en dan zullen we zien of ik me naar boven weet te worstelen.

Een praktische introductie tot Kants 'categorische imperatief'.

In elk geval is het nu al een zeer interessante en leerzame ervaring. Ik heb nu nog geen idee hoe lang ik vol zal houden. Een paar maanden of een paar jaar? De kans is groot dat ik een minder directe manier vind om de mensheid tot nut te zijn, maar die wel nog beter aansluit bij mijn kwaliteiten, opleiding, ervaring en persoonlijkheid. In wezen is het schrijven van een blog in eerste instantie voor mij een oefening om mijn gedachten en emoties te ordenen en te uiten. Maar het is natuurlijk ook mogelijk dat het anderen hulp, steun en inspiratie kan  bieden. Die pretentie heb ik niet, maar dat de mogelijkheid bestaat, geeft me toch een positief gevoel.

Ik wil trouwens met mijn vertoog niet zeggen dat wetenschappelijk of enig ander werk moreel minderwaardig is. Allerminst. Ik zou ook niemand willen aanraden mijn voorbeeld te volgen. Ik heb alleen mijn omstandigheden, afwegingen en redenatie willen schetsen. Waarom ik mezelf niet geschikt acht voor werk in de wetenschap, is wellicht stof voor een ander artikel. Ik heb me eerder al wel eens door mijn negatieve gevoelens laten leiden om een hard oordeel over de wetenschappelijke praktijk te vellen. Wat ik daar schreef zei misschien wel meer over mij dan over de wetenschap.

Als afsluiter een vrolijk deuntje over tuinmeubilair:



donderdag 4 september 2014

Verkiezingshutjes

Over ruim een week, op zondag 14 september, zijn er verkiezingen in Zweden. De verkiezingen voor het nationale parlement (riksdag), de provinciale staten (landsting) en de gemeenteraden (kommunfullmäktige) vinden allemaal op dezelfde dag plaats.  Er wordt dus momenteel op alle fronten intensief campagne gevoerd. En dat is goed te merken. Niet alleen op radio, televisie en internet, maar ook in de stad.

Al weken is het centrale plein in Uppsala, Stora torget, het fysieke brandpunt voor alle campagne-activiteiten. Er zijn regelmatig sprekers en bijeenkomsten van partijen, maar het meest in het oog springend is toch wel de constante aanwezigheid van de verkiezingshutjes (valstuga, mv. valstugor) van de voornaamste partijen. De hutjes (of tenten of andere tijdelijke constructies) zijn geverfd in de partijkleuren en voorzien van campagneleuzen en zijn overdag bemand door vrijwilligers die met de geïnteresseerde burgers het gesprek aangaan.

In Uppsala is een duidelijke politieke verdeling van de hutjes over het plein zichtbaar. Stora torget wordt doorsneden door een busbaan en aan die busbaan vormt ook de politieke scheidslijn. Aan de noordzijde zijn de centrum-rechtse regeringspartijen vertegenwoordigd, samen met de extreem-rechtse Sverigedemokraterna. Aan de zuidzijde zijn de meer links georiënteerde partijen te vinden. Opvallend dit jaar is de prominente aanwezigheid van de partij Feministisk initiativ, een partij die feminisme als ideologie uitdraagt. In voorgaande jaren wisten ze nog geen potten te breken bij verkiezing, maar eerder dit jaar lukte het ze een zetel in het Europees Parlement te bemachtigen en het zou zomaar kunnen dat ze ook kiesdrempel van vier procent voor de riksdag weten te slechten.

De hutjes van de (linkse) oppositiepartijen op Stora torget in Uppsala.
Op de voorgrond het hutje van de Vänsterpartiet, vergelijkbaar met de Socialistische Partij in Nederland.
Van links naar rechts: de sociaaldemocraten, de milieupartij, het feministisch initiatief en de piratenpartij.
Drukte bij Feministisk initiativ, terwijl de hut van de piratenpartij op slot zit.
Campagneposters op de hutjes van de rechtse partijen.
Campagneactiviteiten bij de partijen van centrum-rechtse regeringsalliantie.

zondag 31 augustus 2014

Een pijnlijke pelgrimage

Gestimuleerd door mijn succesvolle avontuur een dag eerder naar Seokbulsa en de wervende teksten op de website Dale's Korean Temple Adventures, besloot ik voor de volgende tocht nog een excursie richting belangrijk boeddhistisch erfgoed te plannen. Alleen was het dit keer niet op steenworp afstand van mijn basiskamp in Busan, maar in Bulguksa (불국사), bijna twee uur met de trein naar het noorden. Op papier al een hele onderneming, gezien de eentaligheid van het Koreaanse openbaar vervoer, maar in de praktijk bleek het een lijdensweg, want ik was de hele dag doodziek. Dat ik toch heb doorgezet, tot aan de op een heuveltop gelegen Seokguram-grot aan toe en ook weer (min of meer) heelhuids thuis wist te komen, geeft wellicht wel een idee van mijn gedrevenheid om mijn bedevaart tot een goed einde te brengen. In eerste instantie had ook nog gedacht om in de middag een bezoek te brengen aan de nabijgelegen stad Gyeongju, maar gelukkig had ik nog net wel voldoende gezond verstand om dat voornemen voor een volgende reis te laten.

Om te begrijpen waarom ik mij zoveel moeite getrooste om een paar tempels te bezoeken, eerst maar een citaat afkomstig van Dale's eerder genoemde en zeer aanbevelenswaardige blog:

Bulguksa Temple (“Buddhist Country Temple”) is a must to any trip to Korea, whether it’s one year or one day. For this reason, Bulguksa Temple is recognized as one of ten UNESCO World Heritage Sites in Korea for good reason.

En dat gaat alleen nog maar over het tempelcomplex. Op de top van de naburige heuvelrug is een wel zeer bijzonder boeddhistisch heiligdom te vinden: de Seokguram-hermitage (석굴암), een door mensenhanden geconstrueerde grot met daarin verscheidene sculpturen en in het bijzonder een groot beeld dat 'de historische Boeddha' (Seokgamoni-bul) verbeeldt. Dale schrijft hier over:

...in my very humble opinion, Seokguram Hermitage possesses the most beautiful artifact in all of Korea: the grotto’s gorgeous granite statue of the Seokgamoni Buddha.
en:
With the most beautiful and crowning achievement of religious artistry in Korea, Seokguram Hermitage rates a perfect ten out of ten.  In all of my travels throughout various temples in Korea, I have yet to be spell-bound as much as I am (and subsequent times) when I visit Seokguram Hermitage.  Other temples and hermitages may be bigger in size and scope or have greater historical/cultural significance, but all pale in comparison to the simple beauty the hillside grotto radiates.

Dat moest ik dus zien. 

En gelukkig heb ik het ook gezien. En uiteindelijk was het de moeite zeker waard, maar het het heeft wat moeite gekost. Ik werd 's ochtends vroeg misselijk wakker en ik moest gelijk overgeven. Ik hoopte en verwachte dat de misselijkheid snel over zou zijn, maar dat was niet het geval. Ik heb de hele dag geen eten binnen kunnen houden en eigenlijk ook nauwelijks kunnen drinken. Wat natuurlijk best vervelend is als je een lange, ingewikkelde reis maakt.

En een ingewikkelde reis was het toch wel een beetje. Ik verbleef in Busan in het stadsdeel Haeundae.Vanaf het station om de hoek zou ik volgens de reisplanner in Google Maps eenvoudig de trein richting Bulguksa kunnen nemen. Alleen was Google Maps helaas nog niet helemaal up to date. Er was namelijk net een nieuwe spoorlijn geopend en als gevolg daarvan was het station van Haeundae zo'n vijf kilometer verplaatst. In het hostel wisten de mensen aan de balie van niks. De meeste gasten reizen met de hogesnelheidslijn vanaf Seoul, komen dan aan op het centraal station van Busan en nemen vanaf daar de metro naar Haeundae. Slechts weinigen gaan blijkbaar op eigen gelegenheid op avontuur richting het binnenland. Maar uiteindelijk wist ik er toch achter te komen welke bus ik moest nemen naar het station, alleen het probleem met bussen in Korea is dat meestal wel duidelijk is welke bus je moet nemen (er staan immers nummers op), maar dat het vaak lastig is om er achter te komen waar je uit moet stappen. Als er in de bus al informatie is over de volgende halte, dan is die meestal alleen in het Koreaans.

Met goede moed begon ik dus zodoende 's ochtends vroeg aan mijn dagtochtje. De bus reed als een gek door de vroege ochtendspits, iets wat ik gezien mijn precaire gesteldheid niet echt kon waarderen. Doordat ik het straatbeeld op Google Maps in me op had genomen, ik wist wanneer de bus op de halte aan zo moeten komen en ik dacht dat de halte omgeroepen werd, stapte ik op een gegeven moment uit. Het was vanaf de bushalte nog een paar honderd meter lopen naar het station, dus het was niet meteen duidelijk dat ik op de juiste plek was uitgestapt. Het bleek gelukkig allemaal te kloppen

Op het station aangekomen, was de volgende hindernis dat ik aan een kaartje moest zien te komen. Ik zag geen automaten, die wellicht nog een Engels menu zouden kunnen hebben gehad, dus ik moest mijn geluk maar aan het loket beproeven. Uiteraard sprak er niemand Engels, maar ik had Bulguksa in het Koreaans opgeschreven en blijkbaar zonder spelfouten, want men begreep waar ik heen wilde. De treinreis was verrassend goedkoop, een paar euro voor een reis van toch wel anderhalf uur. In de trein had ik ook nog behoorlijk last van wagenziekte, terwijl het toch een stuk rustiger zat, dan in een bus die met topsnelheid door de bochten scheurt.

Vanaf het station van Bulguksa moest ik nog een bus nemen om bij de tempel te komen. En ook hier bleek de info die ik van Google Maps had afgeleid niet te kloppen. Uiteindelijk wist ik de juiste bushalte te vinden en ook de lijn die me naar de tempel zou brengen. Wat het reisgemak dan weer wat ten goede kwam, was dat je ook op het platteland in de lokale bussen dezelfde chipkaart kon gebruiken als in de metro van Seoul en Busan. En de chipkaart kon je eenvoudig met contanten opladen bij elke gemakswinkel.

Het overdreven sportieve rijgedrag van de Koreaanse buschauffeurs was helaas niet beperkt tot de grote steden. Ook de bus naar de tempel ging weer zo hard mogelijk door alle bochten heen en volgens mij werden de verkeersregels ook met een korreltje zout genomen. Uiteindelijk kwam ik rond een uur of tien behoorlijk afgepeigerd bij de tempel aan. Dat het inmiddels in de felle zon behoorlijk warm begon te worden, hielp ook niet echt.

Maar zoals gezegd liet ik me niet ontmoedigen door fysiek ongemak. Het leven is immers lijden. En het zou toch wel te gek worden als ik me door fysiek lijden zou laten weerhouden een bezoek te brengen aan een van de absolute boeddhistische hoogtepunten van Korea.

De tempeltuin

De tempel van Bulguksa was een stuk toeristischer dan die van Seokbulsa, die ik een dag eerder had bezocht. Aan de rand lagen grote parkeerterreinen, die bezet waren door vele bussen. Het pad naar de tempel werd omzoomd door tentjes die eten, drinken en snuisterijen verkochten. Voor deze tempel moet wel een kaartje worden gekocht en na de poort wandel je eerst nog een stukje door een fraaie tuin totdat je bij het eigenlijke tempelcomplex aankomt.

Helaas werd de algehele indruk wat ontsierd door een hoge metalen doos die boven de tempel uittorende. Eerst dacht ik dat het wanstaltig modernistisch bezoekerscentrum was, in een poging ook het Koreaanse werelderfgoed van een 21ste eeuws cachet te voorzien. Het bleek gelukkig een bouwwerk van meer tijdelijke aard te zijn, dat op een van de binnenplaatsen was opgericht om restauratiewerkzaamheden te faciliteren.


Zoals eigenlijk alle houten tempels in Azië is ook de huidige staat van Bulguksa het resultaat van een reeks restauraties. Maar waar veel oude tempels in Japan eigenlijk onafgebroken zijn onderhouden (met de tempel van Hōryū-ji als schoolvoorbeeld), is dat in Korea nadrukkelijk niet het geval geweest. Bulguksa stamt oorspronkelijk uit de zogenaamde Verenigde Silla-periode (668–935), toen het boeddhisme in Korea een grote artistieke bloei kende. Maar in de latere Joseon-dynastie (1392-1897) werd het boeddhisme van overheidswege bepaald niet gestimuleerd en in zekere zin zelfs onderdrukt ten faveure van het confucianisme. Bulguksa raakte zodoende ook danig en verval. Een situatie die niet bepaald verbeterd werd door de Japans overheersingin de eerste helft van de twintigste eeuw en de daarop volgende oorlogen .

Pas in de jaren zeventig, onder het bewind van de dictator Park Chung-hee, kreeg het (boeddhistische) erfgoed uit de Silla-dynastie aandacht van het landsbestuur. Terwijl in Seoul en Busan oude stadswijken in hoog tempo plaats moesten maken voor snelwegen en hoogbouw, werd de oude Silla-hoofdstad Gyeongju onder strenge monumentenzorg geplaatst en werd ook het nabijgelegen Bulguksa gerestaureerd. 

De vraag rijst allicht in hoeverre wat je nu ziet origineel is. De stenen fundament stammen uit de Silla-periode, maar eigenlijk alle houten gebouwen zijn van later datum en alle felgekleurde geverfde ornamenten moeten sowieso elke tien jaar worden bijgehouden. Maar in wezen is dat natuurlijk een haast filosofische kwestie. Alle cellen in mensenlichaam worden gedurende een mensenleven meermalen vervangen. Maar verandert daardoor de persoon dan ook? Ik zou zeggen van niet. Bij monumenten ligt het nog iets complexer, omdat het voor kan komen dat latere aanpassingen aantoonbaar niet origineel zijn. De leien daken van Carcassonne schieten mij zo te binnen. In Bulguksa leek het mij allemaal met zorg te zijn gedaan en het geheel kwam op mij in elk geval authentiek over. Maar ja, wat is dus authenticiteit en wie ben ik om daar over te oordelen?


Ondanks de vrij grote stroom toeristen en de status als nationaal monument was de tempel ook nog wel degelijk in gebruik. In bepaalde paviljoens waren diensten aan de gang, er werd hartstochtelijk wierook gebrand en je mocht geen foto's maken van de tempelinterieurs. Het bovenop de naastgelegen heuvel gelegen heiligdom Seokguram had een nog sterkere atmosfeer van een actief spiritueel centrum. Hier had je echt het idee dat dit eerder als bedevaartsoord functioneerde, dan als toeristische attractie. 

Ik had eerst gedacht omhoog naar Seokguram te lopen, maar gezien mijn zwakke gesteldheid besloot ik toch maar de bus te nemen. De weg ging sterk slingerend door haarspeldbochten omhoog en indachtig het reeds genoemde rijdgedrag van de Koreaanse bussen kan men zich wellicht wel voorstellen dat de busreis niet noodzakelijk veel prettiger was dan een voettocht bergop. Maar gelukkig wel korter en boven aangekomen kon ik rustig even uitblazen en van het uitzicht genieten.

Vanaf de parkeerplaats ging er een kronkelend, breed pad naar de Seokguram toe. Het pad was versierd met lampions en vlaggen, iets wat er wellicht mee te maken had dat twee dagen later de verjaardag van Siddharta Gautama gevierd wordt en dat juist dit heiligdom specifiek aan de historische Boeddha is gewijd. Maar misschien hangen die versierselen er wel het hele jaar.

In de grot zelf mochten geen foto's gemaakt worden.

De eigenlijke grot is vrij klein en daardoor lijkt het Boeddhabeeld nog wat groter dan het toch al is. Helaas wordt het zicht op het sublieme kunstwerk beperkt door een plexiglazen scherm dat er uit conservatie-overwegingen geplaatst is tussen publiek en Boeddha. Het deed nogal provisorisch aan en het is ook te hopen dat het een tijdelijke oplossing is en dat in de toekomst een betere afscheiding geplaatst wordt, die beter tegemoet komt aan de wensen van conservators en bezoekers. Desalniettemin maakten de beelden en de hele ruimte de indruk van een magistraal meesterwerk. 

Om het allemaal even te laten bezinken en om nog een busrit nog even uit te stellen, besloot ik het pelgrimspad naar beneden te lopen. Het liep over de beboste heuvelhelling en begon vrij steil, maar werd geleidelijk aan vlakker. Na een uur was ik weer bij de tempel van Bulguksa. Daar besloot ik dat het wel mooi geweest was voor deze dag. Het was nog maar aan het begin van de middag en ik zou nog wel genoeg tijd hebben gehad om een kort bezoek te brengen aan Gyeongju. Maar mijn hoofd en mijn buik stonden daar niet meer naar en dus nam ik de bus naar het station van Bulguksa.

Op het station sprak de man bij het loket zowaar wat Engels, ik moest echter nog wel ruim een uur op de trein wachten. Gelukkig hield mijn lichaam zich rustig zolang ik er maar geen eten in gooide en ook de treinreis verliep relatief probleemloos. Op het station van Haeundae aangekomen, wachtte mij nog de opgave om terug naar het hostel te komen. Ik had gelezen dat taxi's in Korea goedkoop waren en gezien mijn brakke toestand vond ik dat ik me die luxe nu wel kon permitteren. Het lukte me echter niet aan de taxichauffeur duidelijk te maken waar ik naar toe wilde. En vrouw die mijn gestamel aanhoorde, begreep wel waar ik heen moest en wees mij op een bus die even verderop stond die mij naar het centrum van Haeundae zou kunnen brengen. Haar tip bleek een schot in de roos. Dit was een hele andere buslijn dan die ik in de ochtend had genomen en bracht me rechtstreeks van het treinstation van Haeundae naar het metrostation Haeundae, waar mijn hostel naast was.

Moe, afgemat, ziek, maar vooral voldaan kroop ik niet veel later in mijn bedje. De volgende dag moest ik weer vroeg op, om de veerboot van Busan naar Fukuoka in Japan te nemen. Maar dat is uiteraard stof voor een volgende episode.

Hier zijn nog van mijn foto's wat van Busan en omgeving te bekijken. En tenslotte nog twee video's, één van Dale, die een indruk geeft van een bezoek aan Seokguram en één van de Koreaanse overheid, over de geschiedenis en architectuur van de grot




donderdag 28 augustus 2014

Hoog verheven boven Busan

Busan is de grootste havenstad van het Koreaanse schiereiland en traditioneel het venster op de Wereld. Alle hoogwaardige industriële producten die binnen de Republiek geproduceerd worden, worden vanaf hier naar alle uithoeken van onze planeet verscheept. Het is ook het traditionele verbindingspunt met Japan, een belangrijk financieel centrum, een uitbundige badplaats, een brandpunt voor scheepsbouw en visserij. Met andere woorden bij uitstek een Werelds knooppunt voor het moderne globale kapitalisme. Op mij kwam het over als een soort kruising tussen Rotterdam, New York en Dubai (hoewel ik moet toegeven nog nooit in Dubai te zijn geweest).

Busan: dubbele snelwegen en glinsterende wolkenkrabbers aan zee.

Niet bepaald een centrum van spirituele contemplatie dus. En behalve een enkel boeddhistisch centrum weggestopt in een flatgebouw of een christelijke prediker hier en daar, was het bij uitstek een puur materialistische stad. Geen rustpunten in de vorm van tempeltuinen en contemplatieve heiligdommen. Althans niet in de stad zelf. Busan wordt gevormd door dichtbebouwde dalen, die worden onderbroken door beboste heuvels. En in die heuvels liggen enkele van de fraaiste en indrukwekkendste tempels van Korea verscholen.

Het bekendst zijn wellicht de aan zee gelegen tempel Haedong Yonggungsa (해동 용궁사) en het grote tempelcomplex van Beomeosa (범어사) ten noorden van de stad. Ik was echter tijdens mijn voorbereidingen op een obscuurder parel gestuit: Seokbulsa (석불사). De foto's die ik op internet vond, toonden een tempel hoog in de heuvels boven de stad met indrukwekkende sculpturen uitgehakt in de rotswand. De verslagen online waarschuwden echter ook dat de tempel wel eens lastig te vinden kon zijn, dus ik had mij op lastige odyssee door woeste heuvels en donkere bossen voorbereid. Het viel gelukkig alles mee met de onvindbaarheid, maar over de serene schoonheid van de eindbestemming was geen woord gelogen.


Vanaf het Geumgang Park (금강공원) in het noorden van het centrum van Busan ging ik met de kabelbaan omhoog naar de top van de heuvelrug. Op deze manier bespaarde ik mezelf een klim van een paar honderd meter. Het was immers vakantie en ik vond dat ik mezelf niet te veel uit hoefde te sloven. Boven aan gekomen werd ik begroet door hordes Koreanen die het weekend te baat hadden genomen om ook in de heuvels te gaan wandelen en zo de stadse drukte voor even te ontvluchten. Vanaf het eindpunt van de kabelbaan was het een paar kilometer lopen naar de muur van het gereconstrueerde heuvelfort Geumjeongsanseong (금정산성). Bij de zuidelijke poort van het fort aangekomen ging ik naar links op weg naar het dorpje Nammun (남문마을). Daar aangekomen was het ook gelijk tijd voor de lunch. Niet dat ik nou al zo ver gelopen had, maar het dorpje bestond feitelijk uit een bonte verzameling eettentjes en ik was absoluut niet voornemens zo'n culinaire verleiding te weerstaan.


Wat er zoal op het menu stond was volstrekt onduidelijk voor mij. Het enige wat ik kon lezen waren de prijzen. Ik probeerde te vragen wat voor soort eten ze serveerden, maar ik geloof dat ze dachten dat ik zei dat ik vegetarisch was. Ik kreeg in elk geval een vegetarisch gerecht voorgeschoteld, waar ik op zich ook geen probleem mee had. Het was lekker en vullend. De mannetjes aan een aangrenzende tafel namen de gelegenheid te baat mij er op te wijzen dat er ook sterke drank beschikbaar was en dat zij in elk geval hun uitje van een gelukzalige alcoholische roes voorzagen. Ik bedankte vriendelijk voor het aanbod. Wellicht was ik door mijn boeddhistisch verantwoorde middagmaal in een wat meer ascetische bui gekomen.


Vanaf Namman was het eerst nog een gemoedelijk stukje lopen over een bospad stroomafwaarts langs maagdelijke witte kersenbloesems door een smal beekdal. Uiteindelijk kwam ik bij een verharde weg uit en vanaf dat punt rechtsaf zijn het nog slechts de laatste zwaar loodjes die omhoog leiden naar de tempel. De weg ging dus nog even behoorlijk steil omhoog, maar echt ver was het niet meer. En het was typisch zo'n einddoel die alle van tevoren geleverd inspanningen direct doet vergeten of zelfs in een gouden daglicht plaatst. Goed, dat is wellicht ietwat overdreven. Bovengekomen was daar dan het bescheiden, doch kleurrijke tempelcomplex op een terras tegen de rotswand gekleefd, van waar je een prachtig uitzicht had op de stad, de heuvels en de zee.

Nadat ik de klokkentoren gepasseerd was, liep ik langs de stenen pagodes, ging ik de trap op, die tussen twee tempelgebouwen ingeklemd was en kwam ik uit op de binnenplaats. Daar was te zien waar de tempel zijn naam aan ontleent. Seokbulsa betekent zoveel als de tempel van de stenen Boeddha's en die naam draagt de tempel met eer. Aan drie zijdes wordt de binnenplaats begrenst door hoge rotswanden en in de rotswanden zijn grote figuren uitgehouwen. Boeddha's en boeddhistische personificaties. De binnenplaats zelf wordt voor het grootste deel ingenomen door een plateau waarop de gelovigen knielen en bidden, nadat ze hun schoenen hebben uitgedaan en hun bidmatje hebben uitgespreid.

Het was een vrije zaterdag en de meeste Koreanen die ik eerder tegenkwam waren voornamelijk van de geneugten des levens aan het genieten. Hier leken echter vrijwel alle bezoekers als hoofddoel om in stilte eer te bewijzen aan de Verlichte en aanverwante geesten. Een heel verschil met tempels die ik later in Japan zou bezoeken, die vaker primair een toeristische attractie dan godshuis schenen te zijn. Er waren wel enkele westerse toeristen die deze goed verstopte parel ook hadden weten te vinden, maar het waren toch vooral Koreanen die de tempel als spiritueel rustpunt opnamen in hun wandeltocht.

Achter de binnenplaats kon je over in de rotswand uitgehouwen tredes nog verder omhoog klauteren, om vanuit een ander perspectief van het uitzicht en de sculpturen te genieten. Daarna was het ook nog een optie om je door nauwe rotsspleten te wurmen en dan uiteindelijk bij een klein heiligdom in een rotsspleet uit te komen. Hier hadden eerdere bezoekers offers in de vorm van sinaasappels, snoep en geld bij een Boeddhabeeld achtergelaten.

Er waren behoorlijk wat bezoekers die zo af en aan gingen. Ze keken wat rond, bogen voor de her en der verspreide altaren, knielden op het bidplateau en gingen weer verder. Ondanks dat het voor zo'n afgelegen tempel vrij druk was, hing er een verstilde sfeer. Ik maakte nog een praatje met wat andere belangstellenden en nadat ik mij er van gewist had dat ik echt alles goed had gezien en ervaren besloot ik weer af te dalen.

Terug ging ik over de weg en wandelpaden richting de stad. Het was af en toe een beetje gissen welke kant op, maar door het reliëf was het vrij makkelijk een overzicht te houden op de omgeving en me zo te oriënteren. Het doel was om bij het metrostation Mandeok (만덕) uit te komen. En dat lukte. Ik nam de metro Suyeong (수영구) en liep vanaf daar naar het strand van Gwangalli (광안리 해수욕장). Hier ging de zon langzamerhand al achter de wolkenkrabbers verscholen en zo kwam een eind aan een bevredigende dag.

Meer foto's van mij uit Busan zijn hier te bekijken.

dinsdag 26 augustus 2014

De rechtsstaat op Lowlands ten onder

Een solide rechtsstaat wordt niet in een dag gebouwd!
Terwijl de Wereld in brand staat, lijkt de crisis in Nederland stilaan bezworen. Ondanks de impact van de Russische boycot krabbelt de economie langzaam weer op. Onder de nieuwe koning groeit het patriottisme en de hervonden nationale trots culmineert in de viering van twee eeuwen vaderland [sic]. Het kabinet herbront op een landgoed in Twente en komt binnenkort met nieuw beleid om het land op een koers naar de toekomst te zetten. Maar ondertussen kalft de rechtsstaat, haast ongemerkt, steeds verder af.

Een goed staatsbestel rust op drie solide, onafhankelijke pijlers: wetgevende macht, uitvoerende macht en rechterlijke macht. Dat parlement en regering in de hedendaagse realiteit nauw verweven zijn, is reeds lang een punt van zorg voor de staatssrecht-puristen. Maar in de praktijk is de uitvoerende macht zozeer verankerd in het stugge ambtenarenapparaat en wordt de wetgevende macht primair gestuurd door de politieke waan van de dag. Men zou zelfs kunnen stellen dat het kabinet eerder deel uit maakt van de wetgevende dan van de uitvoerende macht. Maar zelfs in dat geval heeft het stabiele uitvoerende bestel genoeg gewicht om de vluchtige politiek in evenwicht te houden. Montesquieu kan op dat vlak vooralsnog rustig slapen.

De derde stabiele factor in het landsbestuur zou de rechterlijke macht moeten zijn. En lang was dat ook een baken van rust in Nederland. Weledelgeleerde rechters spreken recht, gewiekste advocaten verdedigen en gedreven aanklagers klagen aan. Een fraaie Trias Justitia. Niets meer aan doen. Behalve dan dat het allemaal leidt tot een relatieve trage rechtsgang, waarin alle belangen en feiten eerlijk afgewogen dienen te worden. En dat is natuurlijk geen aantrekkelijk beeld in een tijd waarin meer veiligheid hoog op de agenda van het Volk staat.

Dus wordt er een list verzonnen om veiligheid en gerechtigheid in topsnelheid naar een groot festival te brengen. De suffe rechters kunnen in stoffige sociëteiten blijven en de gewiekste advocaten worden expliciet niet uitgenodigd. Aanklacht en oordeel worden gecombineerd en de verdachte moet zichzelf maar zien te verdedigen. Als iemand zo stom is een gebruikshoeveelheid verboden middelen niet goed te verstoppen, kan die meteen afrekenen: boete en strafblad. Er wordt aangeraden van beroep af te zien, want dan kan je meteen pinnen. Ik kan het niet eens een schijnproces noemen, want de schijn van een eerlijk proces wordt niet eens opgehouden.

Gelukkig zijn er enkele gehaaide advocaten die deze misstand hebben opgemerkt en de vuile was buiten hebben gehangen. Maar het ergste is natuurlijk dat de naamsverandering van het Ministerie van Justitie naar het Ministerie van Veiligheid meer dan een cosmetische wijziging is gebleken. Het streven naar gerechtigheid staat klaarblijkelijk niet meer bovenaan het prioriteitenlijstje van de heren Opstelten en Teeven. Veiligheid wordt schijnbaar gemeten in de gemiddelde lengte van het strafblad van de Nederlandse burger: hoe langer, hoe beter. Een ontnuchterende constatering. Ik kan slechts hopen dat er nog mensen in Den Haag zijn, die de rechtsstaat, of wat daar nog van over is, wel serieus nemen.

Partners in crime bij het slopen van onze rechtsstaat.

woensdag 20 augustus 2014

Naar de grens

Een reis naar Korea was voor mij niet compleet zonder een bezoek aan de Demilitarized Zone (DMZ), die het schiereiland al ruim 60 jaar in noord en zuid verdeelt. Zowel vanuit de noordelijke Democratische Volksrepubliek Korea als vanuit de zuidelijke Republiek Korea is deze grenszone voor toeristen met een georganiseerde tour te bezoeken. En aangezien ik enkele dagen in Seoul zou verblijven, had ik van tevoren een dagtour naar langs de verscheidene hoogtepunten van deze befaamde grenszone geboekt. Er zijn eigenlijk opvallend weinig restricties om aan zo'n tour deel te nemen: je mag geen staatsburger van Korea of een niet-vriendschappelijke natie zijn, je moet je uiterlijk vier dagen van tevoren opgeven en betalen, je moet je paspoort meenemen, je mag geen aanstootgevende kleding dragen en je moet de aanwijzingen van de gidsen opvolgen.

De tour vertrok 's ochtends in alle vroegte met een volle bus vanaf de USO-compound in hartje Seoul. De ochtendspits kwam al op gang, maar het was vooral richting het centrum, terwijl wij uiteraard koers zitten richting de ommelanden en dus goed op konden schieten. De reis voerde langs de noordoever van de Han-rivier en al gauw kon ik de eerste hekwerken en wachtposten van het Zuid-Koreaanse leger waarnemen. Hoe dichter we de Zone naderden, hoe frequenter en opvallender de militaire aanwezigheid.

Militaire roadblock op weg naar de DMZ.

Na ruim een uur rijden kwam de bus aan bij de Amerikaans-Koreaanse basis Camp Bonifas, aan de zuidrand van de DMZ. Daar nam onze Koreaanse gids tijdelijk afscheid van ons en kregen we een korte, propagandistische briefing van een niet al te snuggere Amerikaanse infanterist over de lokale geopolitieke stand van zaken. Deze soldaat (afkomstig uit de Deep South) was samen met een collega rekruut ook onze gids binnen de zogeheten Joint Security Area (JSA). Dit was het enige onderdeel van de tour waar we daadwerkelijk binnen de DMZ waren en waar we uiteindelijk zelfs een paar meter over de streep in Noord-Koreaans grondgebied mochten vertoeven. In de JSA gelden allemaal strenge regels, met name ten aanzien van fotografie en onze militaire begeleiders hadden dan ook grote moeite om alle schietgrage toeristen in toom te houden.

Toeristen betreden de barakken die over de grens tussen Noord- en Zuid-Korea zijn gebouwd.

Het ging er allemaal behoorlijk routinematig aan toe. Er wordt tijdens de korte tour door de JSA een strak schema gevolgd, waar absoluut niet van afgeweken mocht worden. Je wordt eerst opgesteld op een soort podium, krijgt wat uitleg over wat je allemaal om je heen ziet en dan mag je een van de barakken een tiental minuten in. In de barak kun je de jure Noord-Koreaans grondgebied betreden, omdat het vroeger de plek was waar delegaties uit Noord en Zuid elkaar troffen voor onderhandelingen en zodoende precies over de grens is gebouwd. Nadat je na een paar minuten met een vrij grote groep in een vrij kleine barak hebt gestaan en je, strak in het gelid, weer naar buiten gedirigeerd bent door de soldaten, gaat de hele groep weer de bus in en wordt je langs nog een aantal andere bezienswaardigheden/curiositeiten van de JSA gevoerd.

Zicht op de Democratische Volksrepubliek Korea.

Eerst wordt de hele groep weer uitgeladen bij een uitzichtpunt richting Propaganda Village (aldaar bekend als Peace Village of Kijong-dong, 평화리) in Noord-Korea, dat voornamelijk bekend is vanwege de gigantische vlaggenmast. Een stellage die vermoedelijk uiting geeft aan de onderlinge penisnijd tussen Noord en Zuid. Ten zuiden van de grens is namelijk een gelijkaardig, doch net iets kleiner, fallussymbool opgericht. Overigens was het ten strengste verboden foto's te maken van objecten die zich aan de zuidzijde van de demarcatielijn bevonden. Plaatjes schieten van alles wat los en vast stond was prima zolang het zich maar in Noord-Korea bevond, maar als je je fototoestel richting het zuiden richtte, kon je op zijn minst een scheldkanonnade en niet mis te verstane dreigementen van de Amerikaanse chaperons verwachtten. Vanuit de bus kregen we verder nog de Bridge of No Return en de locatie van het Axe murder incident te zien. Smullen dus voor de connaisseurs van de meer obscure episodes uit de twintigste eeuwse geschiedenis. De bus reed daarna, door de mijnenvelden en de tankgreppels die de grens van de DMZ aan zuidelijke zijde vormen, weer terug naar Camp Bonifas, waar je snuisterijen in de souvenirwinkel kon kopen en nog een propagandistisch museum over de geschiedenis van de JSA en de DMZ kon bezoeken. De taak van de Amerikaanse militairen ("voorkomen dat de onnozele toeristen geen Derde Wereldoorlog veroorzaken") zat er toen op en de Koreaanse gidsen (die de DMZ niet binnen mogen) namen het voor de rest van de dag weer over.

"On this spot was located the yellow poplar which was the focal point of the ax murder of two United Nations Command officers. Captain Anton Bonifas and first lieutenant Mark Barrett, who were attacked and killed by North Korean while supervising a work party trimming the tree on august 16 1976."

Het eigenlijke hoogtepunt was dus nu achter de rug, de JSA is immers een geopolitieke hot-spot hors catégorie, maar er stond desondanks nog een vol programma te ingepland. Eerst lunch in een kantine bij het propagandistische treinstation van Dorasan. Waarna een onvermijdelijk bezoek aan het treinstation zonder functie, behalve het symboliseren van de wil van de Zuid-Koreaanse samenleving om naar hereniging van het verdeelde schiereiland te streven. Het gigantische stationsgebouw is ruim tien jaar geleden gebouwd in de hoop dat er ooit passagierstreinen naar Pyongyang zullen vertrekken en aankomen. Het staat er, gezien de politieke realiteit, echter ongebruikt bij en er is niks te beleven behalve een bezoek aan de goed gesorteerde souvenirwinkel, waar ik nog Noord-Koreaanse wijn en likeur op de kop wist te tikken. Vervolgens naar het uitzichtpunt Dora Observatory, waar ik geheime grensinstallaties van het Zuiden wist te fotograferen.

Tenslotte wachtte ons nog een claustrofobische afdaling in een van de infiltratietunnels die vanuit het Noorden onder de DMZ door zijn gegraven om een mogelijke invasie te faciliteren. Waarvan er een aantal door het Zuiden ontdekt zijn opgespoord en die nu een mooie tourist-trap vormen. Een bijna letterlijke tourist-trap, omdat het een flinke inspanning vereist om vanuit de diepte van de tunnel weer terug naar de oppervlakte omhoog te zwoegen. Boven gekomen was ik lichamelijk en geestelijk behoorlijk verzadigd en tijdens de busreis terug naar Seoul kon ik de opgedane indrukken op mij in laten werken. Aan de ene kant was het uitgebreide rondleiding door een soort propagandistisch pretpark, maar tegelijkertijd was het ook een harde confrontatie met een reële frontlinie van een nog altijd niet afgesloten oorlog.

Hoopvolle propaganda over een spoorverbinding die ooit het Koreaanse schiereiland met de rest van de Wereld zal verbinden. In het treinstation Dorasan.
Links Zuid-Korea, rechts Noord-Korea, gezien vanaf Dora Obervatory. Inclusief de grensinstallaties aan de zuidelijke kant, die ik dus absoluut niet mocht fotograferen.
Onze Koreaanse gids vertelt over de derde infiltratie-tunnel.